© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
v
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
© Jan Heip
17 januari 2023

Vogelreis naar Senegal 2018: reisverslag door de ogen van deelnemer Sancho

STARLING organiseerde in 2018 een vogelreis naar Senegal. Het werd een sublieme reis. Ontdek hier welke unieke en kleurrijke vogelsoorten dit land herbergt en geniet mee van het zalige reisverslag van deelnemer Hugo ‘Sancho’ Vanherck.

  

Dakar

In Dakar zou een 35-persoonsbus op ons wachten. Dat had Modou Jarju, de plaatselijke gids en reisleider verzekerd. We zijn met elf. Reizigers Hilde, Lut, Jan H. en Jan W., Rene, Pascal en schrijver dezes, Sancho. Twee Natuurpunt-gidsen: Geert en Miguel. Tel daar dan nog chauffeur Hassan en Modou bij. Elf dus.

Dat van die 35 personen blijkt helemaal waar te zijn. Op het voertuig van Chinese makelij staat het uitdrukkelijk vermeld. We stellen ons 35 Chinezen voor, in de bus geperst als de sardienen in de blikjes van Modou, maar daarover vertellen we later. Voor ons past het busje prima, al ondervinden we snel dat Chinezen weinig beenruimte nodig hebben.

Modou mag dan in het veld een uitstekende gids zijn, in Dakar heeft hij het moeilijk. Vaak moet hij zijn hoofd door het raampje steken om de weg te vragen. In het Wolof. Daarin klinkt een gewoon gesprek  alsof er ruzie gemaakt wordt, merkt iemand op. Soms herkennen we iets als “tout droit”. Dat klopt. Het duurt wel even maar we rijden recht naar onze  eerste Flags of Gazelles.

Onderweg hebben we al kennis gemaakt met de slangenarend bij de luchthaven en met enig gevogelte dat ons heel de reis zal vergezellen: de maskerduif en gespikkelde duif, tapuit, zwartkopkievit en schildraaf.

© Jan Heip

 

Ile de la Madeleine, Technopole

Wie voor het eerst op Afrikaanse bodem is, kijkt zich nog voor het ontbijt de ogen uit de kop. Op het hotelterrein zien we kleurrijke honingzuigers en tokken met maffe grote bekken. Die kleine rooie moeten vuurvinkjes zijn en die gele zijn vast bruinruggoudmussen.  De lodge heeft een terras met zicht op zee en op visarenden, reuzen en koningssternen, vier soorten reigers en zowaar ook een simpel oeverlopertje.

Het Ile de la Madeleine heet het kleinste reservaat ter wereld te zijn. Het ligt voor Dakar en is per boot te bezoeken. Soms. Soms ook niet. Als de zee te wild is niet. Bij aankomst in het bezoekerscentrum krijgen we meteen een reddingsvest aangereikt en dan wachten we. Komt er een bootsman? Het duurt.

“ Geduld, dit is Afrika,” zeggen de kenners onder ons.  Het blijft duren. “Altijd hetzelfde,” sakkert Jan H.. We kijken naar de zee en het strand. Daar staat iemand geiten te wassen. Een grote houtbij vliegt voorbij. We wachten. Hoge golven zien we niet. En toch zou de zee te wild zijn om te varen, schijnt het. De baas van het bezoekerscentrum en de bootsman zijn het niet eens, horen we. We wachten.

En dan varen we toch uit. Hoge golven zijn er inderdaad niet, maar er staat een forse deining. Soms griezelig, maar de stuurman legt de neus van de boot perfect op de baren.

De roodsnavelkeerkringvogels boven ons hoofd verdrijven alle gedachten aan kapseizen. Gevederde elegantie in ‘t kwadraat. Daar kan geen jan van gent of geen bruine gent tegen op.

Die afgebleekte versie van onze blauwe reiger op het eiland heet monicae en is een volwaardige soort in wording, schijnt het. We zien een gewone zwarte en een geelsnavelwouw netjes naast elkaar zitten, om ons hun verschil te tonen. Overal zitten witborst– en Afrikaanse dwergaalscholvers. Onder ons scheren middelste en grote jagers over de golven. Miguel doet zijn best om iedereen de Kaapverdische pijlstormvogels te tonen.

© Jan Heip

Om te lunchen verkassen we naar de Phare des Mamelles, een vuurtoren op het vasteland, op een heuse heuvel. We eten, niet voor het laatst, broodjes met sardienen en kaas van La Vache Qui Rit. We kunnen er zelf ook om lachen. Ze smaken. Miguel vindt van niet.

Nu moeten we kleine beestjes in het struikgewas zoeken. Het lukt wonderbaarlijk. De Senegalese krombek (met een verwarrend vrijwel recht bekje), verschillende wevers, een roestflankprinea en, ja hoor, een blaatcamaroptera. Wat verder (en groter) een zwarte waaierstaart, een zwartkruintsjagra en een groepje blauwnekmuisvogels.

Als we aan de voet van de heuvel voor het eerst een goudkapfiskaal in al zijn kleurrijke glorie zien blinken, kan ons enthousiasme niet op. Tot er een grote – nee, een hele grote – zieke rat zwijmelend voor onze voeten de straat oversteekt. Vies beest.

Dan gaat het naar Technopole, een wetland binnen de stad, de Bourgoyen van Dakar. Wat groter en wat minder druk, veel vuiler ook, maar met grutto’s en watersnippen, tureluurs en witgatjes, witte en gele kwikstaarten, groenpoot, zwarte en bosruiters. Kemphanen ook. Zelfs poelruiters bij de vleet. Wie dacht even Europees op adem te kunnen komen na al dat Afrikaans vogelgeweld is er aan voor de moeite: Afrikaanse slangenhalsvogels, smaragdpurperkoeten, dwergbijeneters en bonte ijsvogels stelen de show. Een Senegalese griel en een goudsnip blijven discreet op de achtergrond. Zilverreigers zijn in ‘t groot, klein en middelst verkrijgbaar.

En, ja hoor, als deze avond de lijst wordt ingevuld, we hebben een dodaars gezien.

© Jan Heip

Op weg naar St. Louis

We rijden naar het noorden, op weg naar Saint Louis. Voor het eerst maken we kennis met de droge beboste savanne. Acacia’s, imposante baobabs en indrukwekkende hopen plastiek en ander afval.

Dorpjes worden aangekondigd door de stijgende hoeveelheid onafbreekbaar vuilnis langs de weg.

263 kilometer, zegt Google maps, te doen in vier uur en een half. Maar we doen er een ganse dag over, want we stoppen een keer of vier, vijf om te vogelen.

We noteren heel wat nieuwe soorten voor de lijst: halsbandparkieten, die hier géén exoten zijn en toch amper aandacht krijgen, flauw van ons, maar we zien liever bonte boertjes. De Senegal vliegenvanger is een discrete kleine schoonheid, de mannetjes in stijlvol wit en zwart, de vrouwtjes met wat extra rood-bruin opgemaakt.

Een miertapuit is al wat groter, net als die geelsnavelklauwieren, de piapiacs  en de groene kakelaars. De eerste barbet die we te zien krijgen is de roodgele baardvogel, onze eerste specht is de grijsgroene.  Kleuren genoeg, zo ook bij de Sahelscharrelaar die goed op de onze lijkt, maar hele lange buitenste staartpennen heeft en de roodkruinscharrelaar die… inderdaad, de naam zegt het zelf. We beluisteren een edelzanger die er heel gewoontjes uitziet maar zijn naam waarmaakt en daarom bij ons een gegeerde volièrevogel is.

Wat aandachtiger naar glansspreeuwen kijken, levert behalve de langstaartglansspreeuw (ja, die is gemakkelijk) ook nog een groenstaartglansspreeuw, een purperglansspreeuw en een roodbuikglansspreeuw op.

En dan weer het busje in, tot iemand “STOP!!!” roept. Boven de weg cirkelt een grote groep gieren. Onze gidsen tellen tien kapgieren, vijf witruggieren, vijf rüppells en maar liefst 35 vale gieren. Even wanen we ons weer in de Spaanse Pyreneeën.

Op onze laatste halte stappen we door een vrijwel boomloze savanne. We jagen een Sahelkuiftrap op en bewonderen in het heerlijke strijklicht van de ondergaande zon een zestal goudbuikjes, hun rode staartjes schitteren.

© Jan Heip

Van de Langue de Barbarie naar de Djoudj

We hebben tijdens de vlucht naar Dakar de Langue in alle glorie kunnen bekijken: we zagen de dertig kilometer lange landtong die de Senegal-rivier parallel met de kustlijn heeft afgezet en konden zelfs de ecologische blunder uit 2003 onderscheiden:  de gegraven bres die ooit maar een meter of vier breed was maar nu door de oceaanstromingen al over bijna vijf kilometer is uitgesleten.

We hebben overnacht in een lodge op de Langue maar veel tijd om de omgeving te verkennen, hebben we niet: onze gidsen denken dat er beter te vogelen valt in Les Trois Marigots, een plassengebied langs de Senegal met een betere reputatie dan de tegenwoordige Langue.

Terwijl Modou en Hassan de bus gaan voltanken, struinen wij rond in de wijde omgeving van ons hotel. De dag begint goed met drie Sahelbabbelaars op het hotelterrein, een Iberische tjiftjaf en een oostelijke vale spotvogel in het struikgewas. Geen gemakkelijke soortjes, maar onze gidsen zijn cracken. Die oostelijke vale lijkt op zijn westelijke tegenhanger, maar pompt zijn staart vaak naar beneden, terwijl de westelijke zijn staart stil houdt, zo leren we. Rene vindt een draaihals, altijd weer een toffe soort.

Do you all have your waters?” Nu we de verkoelende invloed van de oceaan missen, wordt het warmer. Veel drinken is het motto en Modou informeert bezorgd of we wel voldoende water bij hebben als we uitstappen. Ons leeggoed klemmen we tussen het plafond van onze bus en de baar waar staande Chinese passagiers zich aan moeten vasthouden. Als we stoppen in een dorp verdelen we de flessen onder de kinderen die zich rond de bus verdringen. Zo krijgen ze nog een tweede leven voor ze de Afrikaanse plastiekberg vergroten…

De Marigots doen hun reputatie eer aan. Terwijl wij afgeleid worden door twee overvliegende Afrikaanse zeearenden, omdat we niet weten dat we ze de volgende dagen véél beter en van dichterbij zullen zien, doet Miguel zijn best om iedereen die kleine karekiet en zijn Afrikaanse broertje, de kortvleugelkarekiet te tonen. En die Europese rietzanger én die Afrikaanse versie van onze grote karekiet, de papyrusrietzanger.

© Jan Heip

Het zwart porseleinhoen laat zich prima bekijken. Voor het Afrikaans purperhoen moeten we iets meer moeite doen. De Afrikaanse lelielopers zijn bang om op hun extra-lange tenen getrapt te worden, ze zijn talrijk, maar blijven op veilige afstand. De malachietijsvogel, dwergbijeneter en Afrikaanse dwergeend zijn de kleurrijkste verschijningen van deze stop.

Even later ziet Modou zijn eerste lifer van deze reis. De Afrikaanse roodborsttapuit komt niet voor in Gambia, zijn vaderland waar hij zo trots op is.

U.S.A. is number one, Holland is number two, Gambia number three and Belgium number one million.” beweert hij meer dan eens. In welke discipline zegt hij niet, maar Jan W., onze Nederlandse medereiziger, spreekt hem niet tegen.

En dan gaat het verder richting Djoudj. Een volgende stop levert nog wat leuke steltjes op: de kleine, bontbek-, herders- en vorkstaartplevier, de bonte en kleine strandloper. Maar ook vier barbarijse frankolijnen en een geelvoorhoofdketellapper.

Voor we ons in hotel Djoudj installeren, stappen we nog even door een stuk droge savanne.  We vinden de woestijnklapekster, roodkopklauwier, Senegalese griel en twee  zwarte kroonkraanvogels. In de vogelgids lijken ze op majoretten van de Fanfare Sint Cecilia, maar vliegend zijn ze een elegante en sierlijke verschijning.

Vlakbij een dorpje, niet meer dan wat strooien hutten en een paar gebouwtjes uit zelfgemaakte betonstenen, zitten enkele kleine grijze spechten. Mini-spechtjes, zo klein als onze boomkruipers. Ze laten zich niet gemakkelijk zien en vliegen roepend van de ene acacia naar de andere. Wij volgen gedwee. Het dorp kijkt met stijgende verbazing toe. Als we vertrekken, betaalt Modou hen een kleine vergoeding. Kijk- en luistergeld.

 

© Jan Heip

Djoudj

Een nationaal park van 16.000 hectaren, vooral wetlands, in en om de Senegal.

We beginnen met een boottocht en met pelikanen. Honderden kleine pelikanen, die synchroon in groepjes foerageren. Soms steken ze met zijn allen alleen hun kop onder water, als grondelende eenden, dan weer duiken ze, als aalscholvers, helemaal onder. Ook allemaal tegelijk. Hoe ze afspreken wat ze gaan doen, het is een raadsel. 

We zien zwarte reigers die hun gespreide vleugels bij het vissen als een paraplu boven hun kop houden. Een hele boom vol kwakken. Een zwarte ooievaar en een yellowbilled storck, die in het Nederlands nimmerzat heet, alsof de vogel na een zware kater dronkenschap voor eeuwig heeft afgezworen. De boot wordt gevolgd door witwang-, witvleugel– en  enkele zwarte sternen. Af en toe vliegt ook een lachstern over.

We zien honderden witwangfluiteenden en enkele rosse, we krijgen spoorwiekganzen en heuse nijlganzen in het vizier. We varen langs een eiland stampvol juveniele pelikanen die op ouders met een bek vol voer wachten.

Op de oever liggen nijlvaranen en een krokodil. Terug aan wal laat een wrattenzwijn met drie halfwassen biggen zich van dichtbij fotograferen. Pascal, dé zoogdierenliefhebber van ons gezelschap, is in de wolken.

Tijdens de grootste middaghitte nemen we pauze. Hotel Djoudj heeft een zwembad. Zelfs in het water blijft Geert alert: hij ontdekt tientallen slapende vleermuizen in de palmbomen rond het zwembad.

Na de middag lopen we met iemand van het park door een drogere zone. Dat levert een langstaartnachtzwaluw,  een groepje roodbuikzandhoenders en een steppekiekendief op, maar niet de verhoopte Arabische trap.  

De zoektocht eindigt bij een kijkwand en -hut met zicht op ‘Le Grand Lac’. Ook Miguel zag nog nooit zoveel vogels bij elkaar. Vijfhonderd flamingo’s, achttienduizend kleine flamingo’s, tienduizend witwangfluiteenden, vijfhonderd nijlganzen, vijfentwintigduizend oeverzwaluwen en één grauwe franjepoot.

Tijdens de terugrit vernemen we van de parkwachter dat de totale populatie Arabische trappen in de Djoudj op drie koppels wordt geschat. Drie.

We zien nog een velduil en een jakhals. Bij het hotel slaapt een kerkuil in een palmboom.

© Jan Heip

  

Djoudj en Richard Toll

Vandaag rijden we naar Richard Toll, een stadje hogerop langs de Senegal. Maar eerst doen we, ondanks Hilde’s scepsis, nog een poging om die verrekte Arabian bustard te zoeken. Als we hem niet vinden, wordt ie voor altijd een Arabian bastard, beloven we. We stappen in een brede linie door zijn leefgebied.

“Alleen roepen voor de Arabische trap,” is de afspraak. Niet voor die prachtige vlucht spoorwiekganzen, niet voor drie groepjes kroonkraanvogels. Na twee uur stappen hebben we prijs. Een Arabische trap vliegt ver voor ons op. Jan H. is snel, maar de afstand is groot. Toch staat ie er op. En op ons netvlies.

We zullen die morgen ook nog een Egyptische nachtzwaluw opjagen. We vinden een rosse waaierstaart en een rivierprinia. We kunnen met gerust gemoed naar Richard Toll vertrekken. Bij het hotel foerageren enkele gemerkte lepelaars. Geert vraagt om de code APHS te onthouden. Ik maak er een zinnetje van.  ‘Alle Platalea Heten Spoonbill’. Terug in België ken ik de code nog. Om nooit meer te vergeten?

Het wordt een lange dag. Geert en Miguel zijn met behulp van satellietfoto’s van Google Earth en reisverslagen op zoek gegaan naar het leefgebied van de zelden geziene gouden nachtzwaluw. Vanavond, na zonsondergang, cruisen we met onze bus over een piste vol putten doorheen een landbouwzone met  hier en daar wat struikgewas.  Miguel heeft een nieuwe “straffe pillamp’. Jan W. hoort het in Keulen donderen. “Een sterke zaklantaarn,” vertalen we. Pascal, Jan H. en Miguel, a boy with a brand new toy,  leunen door hun raampje en schijnen over de droge velden. Twee lichtende oogjes is een zoogdier, één lichtje is een vogel. We zien nachtzwaluwen, veel nachtzwaluwen, maar allemaal langstaarten. En een genetkat. We stappen uit en proberen wat dichter te komen. Dat lukt. Even toch. Het wordt de beste waarneming van de avond!

© Jan Heip

 

Richard Toll

Sommige vogeltjes willen zich echt niet door iedereen laten bekijken. De enige Sahelkapokmees van de reis wordt slechts door enkelen opgemerkt. Maar de geelbuikeremomela en de krekelprinia, nog twee soorten die we alleen in het noorden van het land kunnen vinden, worden wél door iedereen gezien.

Onze zoektocht naar Sahelsoorten gaat verder. De zwartkruinvinkleeuwerik én kordofanleeuwerik, renvogel en Temmincks renvogel komen op de teller.

Twee keer jagen we Hassan in de remmen: langs de kant van de weg zit een donkere zanghavik, en wat later een seebohms tapuit. Eerder op de dag hadden we ook al een izabeltapuit zien staan. ‘Staan’. Isabel zit immers niet, maar staat fier rechtop.

Dé kleppers van vandaag zijn vijf huisgorzen, die we in de omgeving van het vervallen vliegveld van Richard Toll ontdekken. De ‘Helm Field Guide  Birds of Senegal en the Gambia’ van 2011 vermeldt slechts één waarneming van de soort in Senegal (Dakar, 1983) en drie in Gambia (1926, 1982 en 2004). Wij zijn nog straffer dan Miguels pillamp!

© Jan Heip

 

Van Richard Toll naar Kaolack

Vandaag wordt het kilometervreten, met af en toe wat gevogel onderweg. We vertrekken vroeg. Al om 7:19 u voert Miguel zijn eerste waarneming in. De barbarijse frankolijn, wat later gevolgd door twee leeuweriken: een kortteen en een bruinrugvinkleeuwerik.  De volgende stop is goed voor een kaapse griel en (alweer) drie Sahelkuiftrappen.

Even na de broodjes met sardienen en La Vache Qui Rit cirkelt er weer een groepje gieren boven de weg. De rüppells, witrug en kapgieren zweven in het gezelschap van de enige oorgier van onze reis. Helaas thermiekt de vogel  al snel hoog en ver weg, zodat we te weinig tijd krijgen om de imposante verschijning (met een spanwijdte van bijna drie meter!) te bewonderen.

In Kaolack is het heet. “43° was het deze middag,” zegt iemand in het hotel. Gelukkig werkt de airco.

 

© Jan Heip

 

Op weg naar Tambacounda

Het stinkt in de verzorgde hoteltuin, die uitgeeft op de Saloum. De riolen van Kaolack moeten hier ergens in de rivier terecht komen, ruiken we. De roodborsthoningzuiger en de feeënhoningzuiger, kleurrijke vogeltjes die we al vaker zagen, trekken er zich niks van aan en foerageren in de bloemenstruiken.

De reis gaat verder naar het zuidoosten. Een eerste stop levert enkele struikleeuweriken, een graszanger, een kalaharigraszanger en een kudde koeien op. Samen zorgen ze voor een grote stofwolk. “Bescherm uw lenzen!” klinkt het. Pascal is er gerust in.

We lunchen in een leegstaand gebouwtje van een benzinestation. Niet bepaald de gezelligste omgeving, maar we zitten tenminste in de schaduw.  De sardienen met kaas tussen onze broodjes zijn vervangen door hardgekookte eitjes met mayonaise. In een boom vlakbij zit een groepje bandvinken knusjes op een rijtje dicht tegen elkaar, alsof ze kou hebben. In het Engels heten de dutsen cutthroat finches, omdat de mannetjes een bloedrode streep op hun keel hebben, alsof ze net iemand met een scherp mes zijn tegengekomen.

We rijden verder. Tot Modou plots roept: “ Stop! There is a house on fire!” In een dorpje links van de weg staat een hut in lichterlaaie. “Do we have a fire-extinguisher in the bus?” vraagt iemand opgewonden. Miguel blijft kalm. “Look Modou,” zegt hij, “there is nothing we can do.” Hij heeft gelijk. De strooien hut is in een oogwenk uitgebrand. In rook opgegaan. De huisjes in de buurt zijn gelukkig gespaard gebleven.

Het is stil in de bus als we verder rijden.

Wat later wordt ons busje voorbijgestoken door een tankwagen. Op de achterkant zijn twee muzikanten geschilderd. Yoro en Samba Diallo. Terwijl ik deze regels intik, luister ik naar ‘Ambiance’, een nummer van Samba Diallo. Beide heren staan op Youtube en Spotify. Samba zelfs met drie albums.  Het is niet mijn genre, maar hun manier van reclame maken is goed gevonden en verdient navolging.

Voor wanneer de eerste beerkar in de IJzerbroeken, met afbeeldingen van, pakweg, The Romeo’s?

We droppen onze bagage in hotel Niji en gaan nog wat vogelen. Het leeuwerikenlijstje wordt langer dankzij een zonneleeuwerik. De mooiste van alle Senegalese renvogels is de bronsvleugelrenvogel. Een bruinstuitgors speelt verstoppertje en daar is ook onze eerste geparelde dwerguil.

Op de terugweg vangen we nog een noordelijke witwangdwerguil in het licht van Miguels straffe lamp.

‘s Avonds, als we de lijst invullen, blijkt dat we een goeie roofvogeldag hadden: veertien soorten, waaronder de drie kiekendieven, de grijze en zwaluwstaartwouw, een Afrikaanse havikarend, een savannearend en een zwarte kuifarend.

© Jan Heip

Van Tambacounda naar Niokolo Koba

We beginnen de dag in de omgeving waar we gisteren geëindigd zijn. En met geparelde dwerguilen. Minstens drie.

Wie hoopte die bruinstuitgors vandaag wat beter te zien, is er aan voor de moeite maar die Afrikaanse wielewaal  is misschien nog leuker. Vier waaliaduiven proberen met hun gele buik even goed te doen.

We rijden verder naar hotel Wassadou. Daar zullen we, in tegenstelling tot gepland, vanavond niet logeren. Onze reservatie is doodleuk aan de kant geschoven voor een grotere groep. We zullen deze namiddag verder reizen naar de Simenti-lodge in het nationaal park Niokolo Koba, en daar zullen we geen spijt van hebben.

Maar om onze broodjes met ei en mayonaise op te eten, aan de oever van de Gambia, is Wassadou schitterend. Bij het binnenrijden zagen we al een adamawatortel. We maken nog een wandeling naar een zandbank stroomopwaarts. Een krokodilwachter, onze eerste bateleur, de zomertortel, reuzenijsvogel, roodkeelbijeneter, hadada-ibis, watertrapper en klaas’ koekoek, het kan niet op in Wassadou.

Tijdens de grootste middaghitte zitten we in de schaduw van een reusachtige kapokboom, kijken naar de nijlpaarden en worden helemaal zen. Niks rustgevender dan naar nijlpaarden kijken.

Dan gaat het naar het Kiolo Koba Nationaal Park. Bij de ingang van het reservaat, waar we onze bezoekersvergunning aanschaffen, krijgen we een plaatselijke gids toegewezen die ons gedurende de twee dagen die we in het park mogen doorbrengen, herhaaldelijk zal vertellen dat de roan– of paardantilope het embleem van het park is. Veel meer kennis zullen we van hem niet opsteken. Het park is 9130 vierkante kilometer groot. Zoiets als drie Vlaamse provincies. Tel Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen samen en je bent er ongeveer.

Op weg naar de Simenti-lodge moet Hassan herhaaldelijk in de remmen: voor een noordelijke hoornraaf, die zich snel uit de voeten maakt, voor een rotspatrijs, voor bavianen, die, tot ongenoegen van Pascal, nog sneller weglopen dan een noordelijke hoornraaf en voor diverse antilopen.

We bezoeken nog een meertje. Veel water staat er niet meer in in deze droge tijd, maar voor dorstige dieren is dit the place to be. Bavianen, wrattenzwijnen (eentje wentelt zich met duidelijk plezier in de modder), waterbokken en paardantilopen. “Het embleem van het park” zegt de plaatselijke gids. Maar ook onze eerste hamerkop, een bisschopsooievaar en een witkruinlawaaimaker.

© Jan Heip

Niokolo Koba Nationaal Park

We logeren twee nachten in de Simenti-lodge. Geert en Jan H. kennen de plek van een vorige reis en hebben het over ‘verval en vergane glorie’, maar Modou verzekert dat het herstel is ingezet. Ze hebben gelijk. Het zwembad, het terras en een informatiecentrum zijn ruïneus, maar de hutten werden min of meer opgeknapt. In de meeste werkt de airco. Zolang de generator draait…

We besluiten met onze bus door het reservaat te trekken. De enige safari-jeep van de lodge ziet er niet comfortabel uit en heeft, zegt Modou, geen reservewiel. Onze trouwe Chinese bus zal de plaatselijke pistes probleemloos trotseren.

Een eerste stop levert al direct een Afrikaanse paradijsmonarch op. En een gambiapoederdonsklauwier. Wat een naam. Sorry Jan H., maar dan bekt puffback toch net iets gemakkelijker.

Voor onze volgende halte trotseren we een  wiebelende hangbrug, zelfs Lut die al hoogtevrees heeft als er een afgrond op TV komt. Het loont de moeite. Bij een drinkplaats zien we een grote groep bavianen, een zwartkopreiger en een blauwbuikscharrelaar.

Op de terugweg ziet iemand, heel even, enkele stippelamarantjes. Helaas krijgt niet iedereen de vogeltjes te zien.

Dat is het sein voor Modou om  volop te begin fluiten en pssj-en. Er zit plots weer een geparelde dwerguil naast onze oren. We bewegen geen vinger en staan doodstil.  Nieuwsgierige zangvogeltjes verdringen elkaar om toch maar de oorzaak van dit ongewone geluid van dichtbij te bekijken. Stippelamarantjes, oranjekaakjes, vuurvinkjes, blauwfazantjes, een lavendelastrild, en een larvenamarant.  We genieten van het schouwspel terwijl we stilaan kramp krijgen in onze kuiten. En Modou in zijn kaakspieren.

Terug naar de lodge, maar niet zonder eerst het meertje achterin nog eens te bezoeken. Dorstige antilopen bij de vleet. Buschbucks, waterbucks en alweer roanantilopen, het embleem van…

Na de siësta is het tijd voor een boottocht. We varen langs krokodilwachters, witkruinen lelkieviten. Een palmgier houdt ons vanop haar nest in het oog. Tijdens een korte wandeling op een eiland laten we in de fijne kiezel onze voetafdrukken achter naast die van een nijlpaard. Die van het nijlpaard zijn de grootste.

© Jan Heip

Terug naar Wassadou

Voor negen uur moeten we het Nationale Park verlaten, want dan loopt onze vergunning af. We laten ons niet afleiden door een waterbok en een duiker langs de weg, maar als plots een groepje witkeelfrankolijnen voor de bus loopt, klinkt het uit meerdere kelen: “STOOOP!”

Niet omdat we bang zijn de brave beestjes  te overrijden, maar dit is een zeldzame en vooral moeilijke soort, die iedereen al een tijdje wil zien. Eerst zoeken we nog door de ramen van de bus, maar al spoedig stappen we uit.

Shy and skulking. Hard to flush, prefers to escape by slipping away into vegetation,” staat in de gids. Toch proberen we. We sturen de plaatselijke gids, kenner van emblemen en roan-antilopen in een omtrekkende beweging door de vegetatie, terwijl wij reikhalzend uitkijken op de piste. Hij beent slungelig en in een veel te wijde cirkel door het lage struikgewas en het droge gras, maar de frankolijnen drukken zich. Modou doet beter. We zien vijf witkeelfrankolijnen opvliegen.

En dan gaat het in zeven haasten verder. 8u 58 is het als we het park verlaten. Op het nippertje. De emblematische gids krijgt geen fooi.

Links is het naar Wassadou, maar Modou stuurt ons naar rechts. Hij weet daar nog een goede plek, zegt hij. Het levert ons een Guinese mees en een scharlaken wever op, maar ook een ayres havikarend. De kenners zijn in de wolken.

Terug in Wassadou. Bij Hilde’s hut zit een zwartbandbaardvogel in volle glorie boomvruchten te eten.

Het beestje laat zich uitgebreid fotograferen.

© Jan Heip

Maar alles went. Zelfs een prachtige vogel als een zwartbandbaardvogel. Morgen zal iemand naar een kleine honingzuiger wijzen, die daar “links onder die bearded barbet” zit. De bewonderde zwartbandbaardvogel is een richtingaanwijzer geworden.

En dan is het wachten. We zullen per boot op zoek gaan naar pels visuil. Een bijna mythische soort. “Velen hebben gezocht maar slechts weinigen gevonden.” In de late namiddag vertrekken we voor een eerste zoektocht. Modou, Geert, Jan H., Lut, uw verslaggever en de gids/bootsman. Het kleine bootje zit daarmee zo vol als een Chinese bus tijdens het spitsuur.

Do you know where the owl is?” vraagt Geert als hij merkt dat de gids ook maar de oever afspeurt.

Yes, yes,” is het antwoord, “Sometimes it is over there, sometimes it is here”. Hij maakt wat vage armgebaren.

Dit heeft weinig zin,” vertaalt Geert. “Als die kerel geen slaapplaats kent, dan is dit scannen van de oevers een naald in hooiberg zoeken.”

Geen idee of we de naald gevonden zouden hebben, want terwijl we een watertrapper bewonderen, slaat de motor af. Wanhopige pogingen om hem terug aan de praat te krijgen, zijn vruchteloos. Gelukkig zijn er twee peddels aan boord. We moeten terug.

Twee uur later is de motor hersteld. Een eerste groepje vaart af. Stroomopwaarts deze keer. Ze worden afgezet op een zandbank hogerop. Ondergetekende komt met de tweede lichting. Als we de aanlegplaats naderen, horen we al van ver: “Hebben jullie een telescoop bij?” Dat hebben we. Even later bewonderen we elk om beurt een pels visuil  in volle glorie.

Op de zandbank zien we  nog een reuzenijsvogel, een Afrikaanse bonte kwikstaart en zes vierbandzandhoenders.

Dit was me het dagje wel.  Witkeelfrankolijn, ayres én pels op één dag, wie doet beter?

De doelsoortenlijst van Jan W. wordt alweer wat kleiner.

© Jan Heip

Terug naar Kaolack

We hebben weer een flinke rit voor de boeg. Maar eerst doen we nog een toertje in de Wassadou-lodge. Dat levert tot verwondering van de kenners een rode colobusaap, een groepje staalvinken en enkele Afrikaanse brilvogels op.

En dan rijden we. In Tambacounda gaat het traag, maar daarna schieten we aardig op. Niet voor lang. Bij een douanecontrole worden we aan de kant gezet. Modou en Hassan onderhandelen. Het helpt niet. We moeten de douanier volgen naar een kantoor, terug naar Tambacounda.

De vergunning om met ons Gambiaans/Chinese busje door Senegal te rijden schijnt al vervallen. De ongewone nummerplaat van ons zal ook wel niet helpen, denken wij op zijn Europees. Modou zegt dat hij  bedrogen is, en de Franstalige tekst van de vergunning niet goed heeft begrepen.

We wachten. We wachten lang, en speculeren. Jan H. sakkert over onkunde en corruptie. Dan komen Modou en Hassan naar buiten. Lachend deze keer. Met een telefoontje naar Gambia is de zaak opgelost,  beweert Modou. Niemand vraagt hoeveel alles kostte.

 

De delta van de Sine-Saloum

Hotel Keur Saloum, aan de rand van de delta  is schitterend gelegen. Een prachtig terras met zicht op de rivier en een overvliegende wahlbergs arend. We verfrissen ons in het zwembad terwijl roodkruinen boerenzwaluwen er komen drinken. Dat Lut en ik in de loop van de nacht wakker worden van de airco die plots vervaarlijk en luidruchtig begint te druppen, kan ons niet schelen. We luisteren naar de geluiden in de hoteltuin en denken even dat Modou naast onze hut staat. Maar het is een echte geparelde dwerguil.

Vanavond willen we op het Ile de Kousmar een slaapplaats van zwaluwstaartwouwen en kleine torenvalken bekijken. De verwachtingen zijn hooggespannen. Honderden, zelfs duizenden vogels stond in de reisgids. We worden in drie keer naar het eiland geroeid.

Twee vale strandpleviertjes foerageren op de oever. Op het eiland vlucht een gevlekte hyena voor ons weg. Een ovambosperwer en een Afrikaanse boomvalk vliegen over.

Zwaluwstaartwouwen en kleine torenvalken komen in kleine groepjes aangevlogen. Twee,  vier,  eentje alleen, vijf, een groepje van tien…  Echt druk wordt het nooit.  Het wordt wel donker. In een boom in de verte zitten, schatten we, tweehonderd vogels.

© Jan Heip

Toubacouta en omgeving

De dag begint goed. We rijden langs een wat groter plaatsje, kinderen wandelen er naar school, de omgeving is ongewoon proper. Wat verder staat een bord met de oproep om ‘samen het plastiek afval te bestrijden’. En er zitten prachtige vogels die zich al even ongewoon gemakkelijk laten bekijken. Een zwaluwstaartbijeneter, een teugelijsvogel, een grijze torenvalk en een hagedisbuizerd, zelfs die paradijsmonarch, deze morgen zijn ze allemaal van goeie wil.

Een koppeltje kardinaalspechten zit educatief dicht bij elkaar, zodat we mannetje en vrouwtje gemakkelijk kunnen vergelijken. Een gele kapokmees blijft netjes zitten terwijl we ons fototoestel richten. Een kameleon loopt over het pad, terwijl een zwarte kuifarend overzweeft.

We luieren onder een schaduwrijke boom, terwijl Modou en Hassan de lunch bereiden. De broodjes met sardienen zijn terug, deze keer zonder La Vache Qui Rit. Voor Miguel ook zonder sardienen.

Na de lunch gaat het luieren verder. Modou heeft een bezoek geregeld aan het Centre Fagaru, een onderzoekscentrum waar ook een stuk oud bos, amper 30 hectares, maar met indrukwekkende kathedralen van bomen, wordt beschermd.

Voor het centrum staan enkele drinkschalen voor vogels. We krijgen stoelen uit het centrum, en kijken op ons dooie gemak naar het komen en gaan van tientallen dorstige vogels. Verschillende glansspreeuwen, napoleonnetjes, een grote honingspeurder en een blauwbuikscharrelaar komen drinken of een bad nemen. Het water spettert alle kanten uit. Het wordt nog beter als Modou met koffie langskomt.

We krijgen een geleide wandeling in het bos aangeboden. Een medewerker van het centrum weet misschien een python zitten. We vinden alleen een stukje oude huid.

En dan, in een ouwe woudreus: Verreaux’s oehoe. Een reusachtige uil, met roze oogleden. Niemand die over een gemiste python klaagt.

Later gaan we op zoek naar de leeuwerikkwartel, een schaarse en schuwe bewoner van droge graslanden. Weer zo eentje die moeilijk te flushen is, omdat hij liever wegloopt dan vliegt. Maar als wij met zijn allen, op een lange rij, steeds weer opnieuw, ons een weg banen door het gras en het struweel, lukt het toch. Meer dan eens. Het is een vermoeiende manier van vogelen, maar de leeuwerikkwartel is gevonden en gezien.

We eindigen de reis in schoonheid, met een boottocht op de Saloum en in de mangroves. Een kaapse otter is een onverwacht nieuw zoogdier.

Twee nieuwe vogels nog. Een heel kleintje en een hele grote. Een bruine honingzuiger die verstoppertje speelt en een reuzenreiger die veel te groot is om zich weg te steken.

En dan zien we nog een schim verdwijnen in de mangrove. Dat leek wel een witrugkwak… We zullen het nooit zeker weten.

De laatste rit gaat naar Dakar. Op het vliegveld tellen we onze laatste francs en zetten ze om in onze laatste Gazelles.

‘t Is mooi geweest.

Heel mooi.

© Jan Heip
Alle beelden op onze website zijn eigen werk en gemaakt door onze deelnemers en gidsen. Wat je ziet geeft dus een realistisch beeld van wat jij zelf kan zien, beleven en fotograferen op onze reizen.