













































Prospectiereis naar Azerbeidzjan 2022: reisverslag door de ogen van deelnemer Sancho
Nieuwe bestemmingen komen niet zomaar uit de lucht vallen. Kwaliteit aanbieden is een topprioriteit voor STARLING. Daarom gaan we uitgebreid op verkenning vooraleer een nieuwe reis in ons gamma op te nemen. Zo trok STARLING-reisbegeleider Miguel Demeulemeester op prospectie naar Azerbeidzjan en gaf aan acht deelnemers de kans om mee op ontdekking te gaan. Deelnemer Sancho maakte er een gedetailleerd reisverslag over.
De langste dag
Bij aankomst in Baku om 1u50 ’s nachts wil de plaatselijke Duitse gids, Kai, direct naar Besh rijden, een reden tot bezorgdheid bij sommige deelnemers. Maar hij dringt aan want hotels bij de luchthaven zijn duur, en dat voor maar een paar uur slaap. Bovendien is er ‘s nachts maar weinig verkeer. “If we drive later, it will cost time and nerves.” We hebben er nog geen benul van hoe sterk dat laatste argument is. Het verkeer in Baku is ons nog heerlijk onbekend. We laten ons overtuigen. Doorbijten dus.
Op de parking verdelen we ons over drie auto’s. Twee four wheel drives, een Toyota en een Kia, en een Hyundai Tucson, met doodgewone voorwielaandrijving. Vreemd, maar we maken ons geen zorgen. We leven nog in onschuldige onwetendheid over de staat van de wegen en de pistes op het platteland, net als over het verkeer in de hoofdstad. Kai rijdt voorop.
We stoppen nog bij een 24/7 warenhuis voor brood en beleg, en vooral Nescafé en Nutella, voor sommigen onontbeerlijk zal blijken. We ontbijten in de gemeenschappelijke ruimte van de ploeg trektellers en gaan daarna op weg naar de Besh Barmag telpost.
Er wordt een nieuwe snelweg gebouwd van Baku naar Quba en verder naar Dagestan, en dat zorgt voor nogal wat hinder. De wegenwerken maken het ook niet makkelijk om de wagens kwijt te geraken bij de telpost. Kai stuurt zijn jeep onvervaard van een steile helling naar de rand van een lege parallelweg tussen de Kaspische zee en de nieuwe autostrade.
“Never be gentle with a rent’l,”rijmt Miguel en ook hij stuurt zijn huurwagen naar beneden. Profetische woorden voor de rest van de reis. Het is een schitterende ochtend in Besh: zonnig en nauwelijks wind. We zijn moe van de reis, maar we zijn toch blij dat we hebben doorgezet.
Holenduiven trekken en masse over ons heen (de tellers zullen vanavond een nieuw record noteren met meer dan 2600 vogels). Robin ontdekt één roze spreeuw tussen de 29 000 exemplaren die vandaag doortrekken. Hij en Miguel horen ook een Pacifische waterpieper voorbijvliegen. Dat zou mijn eerste lifer van de reis moeten zijn, maar erg bevredigend is de waarneming niet.
Onder de leeuweriken zijn de veld- en kalanderleeuweriken in de meerderheid. Bij de roofvogels zijn vooral de sperwers, waaronder één balkansperwer, op doortocht. Ook leuk zijn vier kraanvogels en een klapekster. In de duinen rond de telpost wemelt het van de gerbils.
Na het middagmaal bij een eetstalletje langs de weg gaat het naar de bergen. We verkennen de oostkant van de Besh Barmag, de Vijfvingerberg, goed voor de zwarte en gekraagde roodstaart en een rotsmus.

Vetstaartschapen, of zijn het vetbilschapen?
Het is koud vandaag op de telpost. Op een elektriciteitsmast zit een volwassen keizerarend met een jonge vogel. Komt het door de kou, of is het toeval? Op de telpost valt deze voormiddag weinig te beleven, op een groepje van 24 kleine trappen na. We trekken dus de duinen en bosjes in. Een zwartkoprietzanger speelt verstoppertje bij een plasje, net als Kai, die we na korte tijd ook weer kwijt geraken.
In de bosjes vinden we wel een kleine vliegenvanger die nogal actief en wispelturig in en uit ons zicht vliegt, maar Miguel doet zijn best en iedereen krijgt het vogeltje goed te zien. Het zal niet de laatste kleine vliegenvanger zijn. In dezelfde bosjes wipt ook nog een Siberische tjiftjaf heen en weer, opnieuw een beestje dat we vaak zullen zien en horen.
Een groepje kokmeeuwen en één dunbekmeeuw zitten op het strand, terwijl een heleboel dwergmeeuwtjes en een jonge knobbelzwaan voorbijvliegen.
Voor het eerst op deze reis ontdekken we een koppeltje finsch’s tapuiten. Zoals zo vaak op deze reis: te ver voor een foto. Vogelen in Azerbeidzjan is meer telescopen- dan camerawerk.
Wel fotogeniek en gemakkelijk te fotograferen zijn the Candy Cane Mountains. Er groeit niet veel in de overbegraasde valleien: tamarisk en lamsoor. De plant zelf lusten de Azeri-schapen niet, maar we zien wel hoe ze zorgvuldig de zaden van lamsoor plukken en opeten. Deze schapen hebben niet dezelfde voorouders als de onze. Ze behoren tot de zogenaamde vetstaartschapen, al is dat een foute benaming.
Ze hebben een extra vetlaag, die niet in hun staart, maar op hun billen zit, zoals bij Kim Kardashian. De vetopslag is te vergelijken met de kamelenbult, als voorraad voor slechte tijden. Zou Kim Kardashian ook langer overleven in de woestijn?
In dezelfde omgeving staat ook een ongewoon populierenbosje: het is de enige standplaats van de populus euphratica ten westen van de Kaspische zee. Ze horen bij het Tugay-bostype, dat alleen voorkomt ten oosten van die zee, tot in Mongolië en China. Hoe de bomen hier terecht zijn gekomen is een raadsel.
En dan begeeft Kai’s rug het helemaal. Hij had al geklaagd over pijn die uitstraalde tot in zijn bovenbeen, maar nu is ze niet meer te harden. Autorijden is niet uit te houden. Onze Belgische Jan neemt het stuur over.

Muzikale Hilde
Hilde is nooit een echte muziekliefhebber geweest, maar als ze bij Besh Barmag uit de auto stapt, zingt ze plots over de vlammetjes op Guido Belcanto’s huid. Dankzij de playlist van Vincent. Ook vanavond zal ze haar nieuw ontloken liefde voor muziek demonstreren…
Het is een roofvogeldag bij de telpost met de zwarte wouw, sperwer en arendbuizerd, bruine en blauwe kiekendief, vale en monniksgier, dwerg– en slangenarend, maar ook met de keizer-, steppe-, bastaard– en zeearend.
Een groepje kleine trappen vertikt het om dichterbij te komen. Eentje landt wat verder in de duinen. Vincent besluipt de vogel die daardoor opvliegt en zo in het zoekersbeeld van Robins camera terecht komt. Hebbes!
Vijf kroeskoppelikanen vliegen ver boven de zee. Op het strand loopt een goudjakhals. Het beestje houdt ons aandachtig in de gaten. Is het een goed doorvoed dier of een drachtig teefje?
Verrassend bezoek op de telpost: een viertal Belgische vogelaars met Gerald D. en Jan R. komt even langs. Tips worden uitgewisseld. Zagen zij de Iraanse rouwmees? Ja?! En waar?…
Kai houdt het niet meer uit. Hij wil naar Baku om een dokter te zoeken. Gelukkig is er Leyla: een van de vaste trektellers die onze ploeg wil depanneren. Zij zal haar samovar in de steek laten en ons de volgende dagen naar de hoge Kaukasus begeleiden. De tellers zullen zelf hun thee moeten zetten.
Onderweg vertelt ze dat Azerbeidzjaanse politieagenten zich makkelijk laten sussen door een jonge – liefst blonde – vrouw in de auto. Leyla is (nog) half blond. Maar het werkt wel: als we langs een controlepost rijden, haalt ze haar liefste glimlach boven. We passeren probleemloos. Morgen zal ze haar talenten nog eens moeten inzetten.
We overnachten in hotel Vergane Glorie, op zo’n 1000 meter hoogte, het is koud buiten maar binnen staat de verwarming volle bak. Ze kan niet uitgeschakeld worden, maar gelukkig kan het raam open. En het onthaal is schitterend: een plaatselijk orkestje wacht ons op bij de ingang. Hilde kan zich niet inhouden en grijpt haar Telecaster voor een jamsessie.

Op naar hogere regionen
We vertrekken voor een lange rit naar Khinalik, het hoogste dorp in de regio, op zo’n 2200 meter. Drie inwoners zullen ons met Lada Niva’s naar hogere regionen brengen. We speuren in de omliggende bergen naar Kaukasische turen, de plaatselijke versie van de steenbok. We zien er, maar ze zitten ver, heel ver.
We worden afgezet op ongeveer 3000 meter. Het weer is schitterend: zonnig maar koud. De Kaukasus blinkt in de zon, en wij moeten nog hoger. Dat gaat moeilijk. Gisterenochtend zaten we nog op zeeniveau. De overgang is zwaar. Hijgend werken we ons omhoog.
Volgens de gps van mijn fototoestel houden we halt op een goeie 3200 meter. We speuren de rotswand voor ons af. Onze Belgische Jan heeft het lastig, darmproblemen, beetje hoogteziekte… Hoe we ons inspannen, we moeten ons tevreden stellen met een strandleeuwerik, een steenarend en enkele chukars. Niet direct soorten waarvoor een mens helemaal naar Azerbeidzjan reist. Miguel is de enige die een rotskruiper te zien krijgt.
We blijven zo lang mogelijk zoeken, maar dan moeten we echt naar beneden. Vanuit de auto zien we nog een gemengd patrijzengezelschap: enkele chukars en gewone patrijzen.
We eten bij onze chauffeur, gezellig en lekker. Toch is de sfeer een beetje bedrukt. We beseffen dat onze enige kansen op Kaukasisch berghoen, witkruinroodstaart en grote roodmus voor deze reis verkeken zijn.
Dan gaat het verder de berg af. We verkassen naar Laza, een skioord nabij de Shadagh, een top van meer dan 4200 meter. Onderweg cirkelt een monniksgier vlak bij de weg en maakt de fotografen onder ons gelukkig. Eindelijk een vogeltje dat zich niet verstopt.
Onderweg moet Leyla nog even haar charmes inzetten als de verkeerspolitie de auto’s van onze Belgische Jan en van Vincent langs de weg zet. Robin probeert de dienders te sussen door met zijn verrekijker en in gebarentaal duidelijk te maken dat wij slechts onschuldige Belgische vogelkijkers zijn. Het lijkt te werken.
We kunnen verder, naar Laza. En daar begint het goed: een Amerikaanse zeearend vangt een slang, vlak voor onze logies.

Kaukasisch korhoen!
We logeren in een guesthouse dat betere tijden heeft gekend. In ons huisje, dat twee slaapkamers heeft en dat we delen met onze Belgische Jan en Koen, hangt naast een diploma van booking.com, een werkloze router aan de muur. Een klein eindje stroomdraad bengelt er onderaan, hopeloos smachtend naar contact en verbinding. In de badkamer stroomt het toilet als een Kaukasisch bergbeekje. Er hangt een gasboilertje met een capaciteit van 30 liter.
“Dat zou bij ons toch niet kunnen,” zegt Koen, “voor vier mensen. ” Toch waagt hij het erop en neemt een douche. In welke richting hij de kraan ook draait, het water blijft Kaukasisch koud. Maar onze bedden zijn gelukkig prima.
Een kort ritje brengt ons naar het nationaal park. Na de obligate paspoortcontrole wandelen we een eindje omhoog tot we een mooi zicht hebben over de vallei. Veilig beschut onder een afdakje staat een automatische militair op uitkijk. De Russische grens is niet ver weg, maar erg bang lijken de Azeri niet.
Hoger op de helling zitten twee steenarenden, een adulte vogel en een jong dier. En dan ontdekt Miguel een van de betere vogels van onze reis: een Kaukasisch korhoen! Eindelijk een beestje waarvoor een mens helemaal naar Azerbeidzjan reist. Het diertje zit ver weg, maar na wat speurwerk vinden we nog 5 exemplaren. Oef! Onze dag kan niet meer stuk.
Een boomleeuwerik komt ons van wat dichterbij bekijken. Het genoegen is wederzijds.
We dalen af in de vallei. Een groepje roodvoorhoofdkanaries laat zich gewillig benaderen, maar is net aan het eten. Ze vliegen druk heen en weer tussen allerhande zaaddragende planten. Het maakt het moeilijk om ze goed te bekijken of te fotograferen. Maar ze zijn wel mijn vijfde lifer van deze reis. Op de terugweg wordt nog een grijze gors gevonden.
En dan storten we ons in de heksenketel van Baku. Georganiseerde chaos en de wet van de sterkste. Miguel weet -ongeveer- waar we naartoe moeten. De gps-coördinaten die hij intikt, schijnen niet te kloppen, maar google maps kent onze bestemming dankzij de naam van het hotel. Miguel rijdt voorop. Vincent en onze Belgische Jan proberen te volgen, ze doen aan bumperkleven met superglue, toch slagen assertieve Azeri chauffeurs er in zich in onze karavaan van amper drie auto’s te wringen. De grens tussen assertiviteit en agressiviteit is hier dun.
Aan het hotel wachten Kai en Piet, onze nieuwe reisgenoot, ons op. Dit is het sjiekste hotel van de hele reis, met luide life-muziek in het restaurant, dure biertjes en een fixed menu.

Baku by night levert ons een extraatje op
De voormiddag brengen we door op het Absheron-schiereiland. Het is even wennen na de Hoge Kaukasus. Nog voor we het nationaal park bereiken, gaat Miguel in de remmen: een jonge steppekiekendief zweeft boven de vlakte.
Zoals gewoonlijk zitten de meeste vogels ver weg. Het duurt even voor we die vier zwanen met zekerheid als wilde en niet als kleine zwanen durven noteren. Een groepje aalscholvers op het strand is gemakkelijker te determineren, maar iets moeilijker te tellen.
En verder: bontbekplevieren en bonte strandlopers, pontische en dunbekmeeuwen, flamingo’s, smienten, pijlstaarten en slobeenden, een steenuiltje op het strand, of all places. En een jonge tapuit die het lang vertikt zijn staart te tonen en zo de hoop op een woestijntapuit levendig houdt. Ook leuk: een Griekse landschildpad en een kleine monarchvlinder.
Over enkele dagen zullen zich in België, aan de vijvers van Harchies, tientallen vogelaars verdringen om een glimp op te vangen van één (1) witkopeend. Wij staan deze namiddag aan een meertje aan de rand van Baku. Miguel telt 920 witkopeenden, naast 3000 slobeenden, 250 wintertalingen en 220 kuifeenden.
Aan de rand van een meertje achter een kerkhof is een grijskoppurperkoet een opvallende verschijning, mooi belicht door de avondzon. We zoeken naar zwartkoprietzangers en baardmannetjes in het riet. Maar Kai wil dat we voortmaken. We moeten nog terug naar Baku, en vanavond gaan we de oude stad verkennen.
Als we ‘s avonds per taxi naar de oude stad rijden voor een restaurantbezoek en een wandeling, ondervinden we dat ook een Azeri taxichauffeur zich hopeloos vast kan rijden in de Baku-heksenketel.
Maar behalve een heerlijke maaltijd levert het stadsbezoek ons nog een goeie tip op voor morgen: in Shirvan National Park zit een steppekievit…
Pete and the Mudgang
Het regent en het is koud. Dat heeft zo zijn voordelen: Kai gidst ons naar een plek waar een koppel lannervalken huist. Hoog tegen de wand, onder een overhangende rots, zit een jonge vogel te schuilen voor de regen en de wind. Op onze laatste dag zullen we hier nog eens halt houden. De berg zal dan in het gouden licht van de ondergaande zon baden. Maar geen valk te zien.
We rijden verder naar Gobustan, Unesco-werelderfgoed. Rotstekeningen van wel 40 000 jaar oud laten zich ondanks de regen probleemloos bekijken. Vogels krijgen we amper te zien, op een rotsklever na, die schaamteloos tussen de antieke kunst foerageert.
Om de bezoekers op de paden te houden, rekent het bestuur op de overtuigingskracht van moderne rotstekeningen. En op de angst voor slangen.
Uniek op de reis: in de cafetaria is er koffie, versgemalen en gezet met een echte espressomachine. De Nescafé mag in de auto blijven.
En dan gaat het naar het Shirvan Nationaal Park, het oudste en grootste nationaal park van Azerbeidzjan, opgericht in 2003 om de kwijnende populatie kropgazelles te beschermen. Mannetjes krijgen tijdens de paartijd een verdikking aan de keel, vandaar de naam. Het park heeft succes want hun aantallen groeien gestaag. Dat er hier en daar in het park nog olie opgepompt wordt, schijnt hen niet te deren.
We lunchen in het bureau van de parkdirecteur, een ware kletsmajoor volgens Leyla, maar daar hebben wij niet veel last van, want hij kletst alleen in het Azeri.
Een wandeling in de buurt van het parkgebouw levert de voorsten van de groep een glimp op van een zwarte frankolijn, de achtersten zien nog net zijn achterste. Dat kan beter, wacht maar…
Het gaat verder per auto. Tot we een groepje kieviten ontdekken en halt houden. Een scan zorgt voor wild enthousiasme: er zit een steppekievit in het gezelschap! Het wordt nog spannender als de groep de lucht in gaat. Zowel Robin als Miguel, elk bij hun auto, becommentariëren de vlucht als was het de finale van een wielerwedstrijd, de eindspurt van de Ronde van Azerbeidzjan.
De ware winnaars zijn wij, natuurlijk. Topwaarneming! Zwarte frankolijn en steppekievit, twee soorten waarvoor een mens graag naar Azerbeidzjan reist!
Voor het eerst ook maken we kennis met Azerbeidzjaanse modder. Vincent rijdt als een volwaardige rallypiloot. Slippend, bijsturend en weer wegglijdend, baant ‘den Tur’ zich door het slik. In de 4×4 wagens stijgt de bewondering voor zijn stuurmanskunsten. En dan moeten de hellingen van het Hirkanwoud, over enkele dagen, nog komen.
Maar nu baggeren we ons te voet naar een kijkplatform bij een meertje. Een onderneming die met elke stap gewichtiger wordt. Meter na meter worden onze schoenen zwaarder. Maar we geraken er.
Terwijl we de wintertalingen en marmermeenden (378 of 379, de meningen verschillen) proberen te tellen, duikt achter ons een vreemde figuur op.
“I’ from a local tribe,” stelt hij zich voor, “the Mudgang.” Het is Piet, die languit heeft kennis gemaakt met de Shirvaanse bodem. En die is modderig, heel modderig.

King Filip & Charles Michel
Er wordt alweer regen voorspeld. De dag begint grijs en miezerig.
We stoppen een eerste keer bij het Mamudchalameer. Het meer ligt langs een drukke weg. Echt aangenaam vogelen is het er niet, maar we zien witoog– en krooneenden, twee kroeskop– en één roze pelikaan. Naar Azerbeidzjaanse gewoonte zitten ze allemaal veilig ver, buiten schot voor jachtgeweren en telelenzen. Gelukkig vissen enkele witwangsternen vlakbij de oever. Op vliegend gevogelte schieten is ook met een fototoestel plezant.
Als Lut de struiken induikt voor een plasje, verschrikt ze twee jonge kwakken. Eentje landt vlak voor mijn neus. Ik hoef de trekker maar over te halen.
De reis gaat verder naar het Gizilaghaj-natuurreservaat, een wetland bij de kust, 88 000 hectaren groot en al beschermd sinds 1929.
Ondanks de motregen zien we er strandplevieren, kleine en bonte strandlopers, groenpoot– en bosruiters, maar ook een terekruiter en een woestijnplevier. In de duinen jagen blauwe en steppekiekendieven.
Na de maaltijd rijden we wat verder de baai in, parkeren de auto’s en proberen richting strand te wandelen. Een jongen vraagt waar we vandaan komen. België, dus. Het zegt hem niet veel.
Lesser Gizilaghai is een wetland in de letterlijke zin van het woord. De route naar het strand is soms water, soms land, maar vooral nat land. We zoeken een min of meer droge doorgang en zien twee bosruiters, een bokje en een jagende steppekiekendief. Robin en Miguel horen twee overvliegende roodkeelpiepers en nog maar eens een Pacifische waterpieper.
Op de terugweg naar de auto roept de knaap ons al van ver toe. “King Filip!” Hij heeft België opgezocht op zijn smartphone. “Charles Michel!” Hilde en ik feliciteren hem met zijn kennis. Of ie nog een selfie mag maken met ons, vraagt hij. Uiteraard. De jongen straalt. Buitenlandse bezoekers zijn in deze uithoek zeldzamer dan Pacifische waterpiepers.
Bij een laatste stop ontdekt Robin nog een jonge roze spreeuw in een grote groep ‘gewone’ soortgenoten. Het duurt even voor iedereen de vogel ziet. Maar het lukt.
Op zoek naar de Iraanse rouwmees
Het plan: we rijden naar Lerik en Zuvand, eerst zoeken we die fameuze Kaspische mees, en daarna gaan we in Zuvand een zwartkeellijster en, je weet maar nooit, een bergkalanderleeuwerik opsporen. Lerik ligt in het Hirkan-woud, nabij de Iraanse grens. Die grens is volledig afgesloten door een metershoog ‘ijzeren gordijn’, potdicht voor mensen, maar ook voor de laatste Aziatische luipaarden aan deze kant van de grens. De toekomst van de kleine populatie in Azerbeidzjan ziet er niet goed uit.
Het Hirkan-woud is een voorouder van onze hedendaagse Europese loofbossen. Vele boomsoorten overleefden er de laatste ijstijd en heroverden vandaar uit Europa. De biodiversiteit van het bos is immens, met meer dan honderd endemische planten, zoals Perzisch ijzerhout. We zouden er graag wat langer blijven…
Maar eerst: op jacht naar de Kaspische mees of de Iraanse rouwmees.
Er hangt een dikke mistsluier over het Hirkan-woud. Als die even optrekt, vangen we een glimp op van een bonte herfstige schoonheid. De wegen worden met de meter modderiger.
Een eerste stop is goed voor twee zwarte mezen en een Siberische tjiftjaf. Niet echt wat we zoeken… We trekken hoger de bergen in, op weg naar de plek waar Gerald en co hun Kaspische mees zagen.
We ploeteren met nog meer inzet door de smurrie. “Anger is an energy” heeft John Lydon ooit gezongen. Dat klopt. Ik zoek een stevige tak die als wandelstok kan dienen, want al gedraag ik me af en toe nogal onevenwichtig, ik wil geen modderfiguur slaan. Ik ben niet de enige. Er worden volop wandelstokken geïmproviseerd.
Ook op de plek waar Gerald en co hun Iraanse mees vonden, moeten we met een zwarte mees tevreden zijn. Maar in de afdaling komt een Heines kortteenleeuwerik ons even troosten door gewillig te poseren.
Er is een plek bij het dorpje Mastail waar die verrekte rouwmees vaak gezien wordt. De modder zit tot aan onze enkels. Miguel kleffert er als eerste door, gedreven als hij is om die enige lifer die deze reis voor hem kan opbrengen, eindelijk te vinden.
De anderen volgen in verspreide slagorde. We proberen een alternatieve route door de weilanden die zijn afgebakend met slordige takkenrillen. We klauteren er overheen. Miguel, Piet, Robin, Vincent, Leyla, Lut en ik. Kai haalt ons in.
“De anderen zien het niet zitten,” zegt hij, “ze wachten beneden.” We werken ons omhoog, het gaat moeizaam. Soms trekt de mist een beetje op. We komen in een stuk met meer bomen en enkele open plekken. Lut en ik blijven even staan bij een mooie beuk.
En dan horen we Miguel plots roepen. “Lut , Sancho! Snel!” De schrik slaat me om het hart. We gaan die rotmees, na al die moeite, toch niet missen voor een simpele beuk? Maar ze zit er nog. Ze zijn zelfs met twee, fladderen heen en weer, in en om een grote esdoorn. We krijgen ze goed te zien. Vincent kan, ondanks de mist, nog enkele foto’s maken.

De eenzaamste spechten van het land
Vandaag rijden we naar het Aghgol Nationaal Park, een wetland van bijna 18 000 hectaren, met daarin een meer van 4400 hectaren, het Aghgel, ofte witte meer.
Alweer zal de modder spelbreker zijn. Eén van de interessantere stukken van het meer is onbereikbaar. Maar ook zonder valt er goed te vogelen. We rijden en wandelen door het park. De witstaartkievit, die ik in Oman op het nippertje miste, is hier goed en vaak te zien. Een mannetje steppekiekendief jaagt over de vlakte.
Een groepje ganzen komt aangevlogen, negen vogels. Dat lijken wel… Het zijn het ook… dwergganzen! Witstaartkievit en dwerggans, two lifers on one day, je hoort mij niet klagen.
Ook mooi: een ringslang zonnend in het zand. Robin gaat door de knieën en maakt een prachtopname, al blijft hij alert voor wat achter zijn rug gebeurt. Verrekijker in de aanslag: in hetzelfde zand heeft een wolf zijn voetsporen achtergelaten.
In het riet aan het meer foerageren buidelmeesjes en morgen wachten baardmannetjes. Vreemd toch, hoe buidelmezen en baardmannetjes vogelkijkers altijd blij maken.
Een koppeltje Syrische bonte spechten vliegt in en uit twee grote abelen. Het zijn waarschijnlijk de enige hoge bomen kilometers in de rondte. Miguel, vol medelijden: “Dit zijn vast de eenzaamste spechten van Azerbeidzjan.” Een avondwandeling is nog goed voor twee kerkuilen.

Ginder Ergens
Of we geen zin hebben in een boottochtje op het meer? Dat hebben we. Het kan, mits een kleine vergoeding. Misschien krijgen we een glimp te zien van het oostelijke deel, dat per auto onbereikbaar is? De boottrip moet in twee keer, want een echte rondvaartboot is het schuitje niet. De trip heeft niet veel om het lijf. We jagen enkele honderden slobeenden en wintertalingen de lucht in, krijgen even zicht op nog meer rietvelden en open water, maar dan maakt de schipper al rechtsomkeer. “Dit stelt niks voor,” besluit Miguel, “hiervoor betaalt STARLING niet.” Een tweede tochtje komt er niet.
Maar in de omgeving van de datsja blijft het goed vogelen: baardmannen en –vrouwen die zich goed laten bekijken en een jonge Daurische klauwier die al even gewillig poseert.
“If you look at the right,” is een gevleugelde uitdrukking van Miguel, “you see nothing at the left.” En toch, als we weer per auto door het gebied rijden, kijken in onze Kia alle inzittenden naar rechts, naar het open water. In de Tucson zijn ze slimmer en houden ze ook de steppe links in het oog. Dat levert Vincent een prachtige zwarte frankolijn op.
Dan gaat het richting Mingecevir. Onderweg naar het Varvara-stuwmeer, waar we Armeense meeuwen willen zien, rijden we over een klein brugje. Er zit een waterral in de sloot die zich gewillig laat fotograferen.
Wat verder vindt Kai zijn eerste en enige lifer van de reis: de grijze wouw. Wel vier stuks: twee volwassen dieren en twee juvenielen. Dit is het allereerste vastgestelde broedgeval voor Azerbeidzjan! Koen, Vincent en ik benaderen de wouwen, op fotojacht. Eén van de jonge vogels verzorgt het spektakel. De anderen zien een grote groep kleine trappen. We haasten ons terug naar de auto’s.
“Ginder ergens zijn ze geland,” wijst iemand. Een zoektocht naar Ginder Ergens leidt ons over smalle landwegen, die na een tijdje in de verkeerde richting buigen of doodlopen op slootjes. In Ginder Ergens geraken we niet.
Bij het avondmaal in het Riverside-hotel van Mingecevir polsen we Kai naar de plannen voor morgen, voor hij zoals gewoonlijk naar zijn kamer verdwijnt om er te stretchen. Hij wil naar het Ajinohur-zoutmeer, zegt hij, waar, als er tenminste water in staat, tientallen flamingo’s en duizenden casarca’s te zien zijn.
Maar wij zitten nog met die kleine trappen van Ginder Ergens in ons hoofd. Die beesten vlogen veel te ver, we hebben ze amper gezien. Dat moet beter kunnen. We gaan liever op trappenjacht. Dus gaan we morgen naar de Ajinohursteppe.

B-day
“Vandaag is B-day,” zegt Robin. “Bustard-day.”
En dat klopt. We zullen twee keer een grote groep van meer dan honderd vogels betrappen! Als ware traplopers sluipen we dichterbij. Flauwe grappen over trappen zijn niet te vermijden. De vogels blijven op een veilige afstand. Als ze vinden dat we te dicht komen, vliegen ze even op en zetten zich wat verder weer neer. Gelukkig zijn er telescopen. Fotograferen is moeilijk, het weer is grijs en het miezert.
We rijden verder door de steppe. Overal zitten kalanderleeuweriken. Zesduizend stuks, schat Miguel. Ook leuk: twee arendbuizerden en een smelleken.
We lunchen onder een eenzame grauwe abeel. Kai die zoals gewoonlijk op zijn eentje rondloopt, ontdekt nog een sakervalk. En verderop in de steppe graast een heuse zombie-giraf.
We vatten daarna post langs de rivier. Het blijft regenen, de lucht is grijs, niet direct het beste weer om foto’s te maken. Maar ik probeer toch wat voorbijvliegende Armeense meeuwen te fotograferen.

Girlpower
We beginnen onze laatste dag langs de Türyanchay, die door een riviervallei stroomt die ooit vol stond met ooibossen, waarvan er helaas al veel gekapt zijn en in grasland zijn omgezet, maar het landschap is, ondanks de mist, nog steeds prachtig.
Twee keizerarenden, dicht bij een nest aan de overkant van de rivier, laten zich – door de tele – goed bekijken.
Maar dan moeten we de terugreis naar Baku aanvatten. Onderweg stoppen we bij een visvijver, waar we lunchen en jagende witvleugelsternen bewonderen.
Modder blijft het hoofdthema van deze namiddag. Een eerste poging om naar de moddervulkanen van Gobustan te rijden, mislukt. De weg zit onder de modder. Vincent kan er de auto met de beste wil niet doorheen sturen. Langs een andere weg geraken we er toch. Wij gaan te voet naar boven. Door slijk waden heeft geen geheimen meer voor ons.
En daar, te midden van de modder, op een onverwachte locatie, houden onze vrouwelijke medereizigers een vastberaden manifestatie voor meer girlpower in de vogelarij, van oudsher een waar mannenbastion, zeggen ze.
Een allerlaatste stop bij de lannervalken-berg is goed voor onze laatste Finsch’s tapuit en een laatste rotsklever. Geen lannervalk meer te bespeuren.

Perrongeluk
We rijden naar de luchthaven. Lut en ik zetten onze laatste manaten om in een literfles Four Roses. De whisky zit in een hoge metalen doos, ideaal om spaghetti in te bewaren. Het is ons uiteraard om de doos te doen.
Het weer is schitterend. Als we opstijgen hebben we een prachtig uitzicht op Baku, zelfs Besh Barmag is even te zien. Robin aan Leyla, via WhatsApp: “ Good luck there in Besh Barmag, Leyla! Spotted the mountain from the plane, unfortunately just couldn’t see the counters. ”
Maar ze is er wel degelijk. Overmorgen zal ze er zelfs 11 000 kleine trappen zien passeren.
De vlucht verloopt probleemloos, al zijn we Koen en onze Belgische Jan even kwijt in de luchthaven van Istanboel. Bij de bagageband in Brussel grissen Lut en ik onze valiezen bij elkaar en nemen haastig afscheid. Beetje onbeleefd, maar misschien halen we de trein nog net. We spurten en hebben perrongeluk. Net op tijd.
‘t Is mooi geweest. Bedankt, iedereen die er bij was!